Theaterbelichting,
doorheen de geschiedenis.
Kaarsen, Kerosine en Gas. Een brandbare periode
Een belangrijke doorbraak in de theaterbelichting kwam er in de vroege vijftiende eeuw wanneer het kaarslicht zijn intrede deed. Kandelaars verlichtten toen het speelvlak terwijl kaarsen in de straat en op de huizen zorgden voor een aanvullende belichting, dit was een eerste versie van de zijbelichting die gekend is in het moderne theater. In 1551 kwam Sebastiano Serlio met het idee om kaarslicht achter flessen met gekleurd water te plaatsen, dit werd een eerste aanzet van het gekleurde theaterlicht dat nog steeds gebruikt wordt om sfeer te scheppen binnen het theater. Doordat de openluchttheaters gaandeweg meer plaats maakten voor gesloten theaters werd het gebruik van kunstmatig licht steeds belangrijker. Een eerste aanzet voor het gebruik van voetlichten binnen het theater kwam er in 1650 toen Nicola Sabbatini een rij olielampen achter een lage beschermende muur plaatste aan de rand van het podium. Dit was toen de eerste stap in de richting van voetlichten die we kennen uit het moderne theater.
Een belangrijk onderdeel van het hedendaagse theater is belichting, of het nu gaat over een algemeen licht dat er enkel voor zorgt dat het publiek een goed zicht heeft op de actie, of over een ruim assortiment aan sfeerverlichting dat een voorstelling voorziet van een extra dimensie. De theaterwereld is haast niet meer voor te stellen zonder deze moderne mogelijkheden. De oorsprong van theaterbelichting gaat terug naar de tijd van de oude Grieken en Romeinen waar de eerste theaters ontstonden. Uiteraard werd er toen nog geen gebruik gemaakt van moderne apparatuur, maar door het overspannen van de Cavea met grote zeilen in rood, geel en blauw zorgden ze ervoor dat de spelers door middel van het zonlicht in een zachte gloed kwamen te staan. Ook in latere tijden is het zonlicht de belangrijke bron van theaterbelichting gebleven bij openluchttheaters. In de periode tussen 1200 en 1400 na christus werden er echter voor de eerste keer theatervoorstellingen gegeven na zonsondergang wat de noodzaak aan een andere belichtingsvorm met zich meebracht. Deze kwam er in de vorm van metalen manden die op stokken waren gemonteerd en gevuld met gloeiende dennenappels. In de gloed van dit licht konden de toeschouwers dan genieten van het theaterspektakel.
Aan het einde van de achttiende eeuw had het theater en het gebruik van decors verschillende ontwikkelingen ondergaan en op gebied van theaterbelichting deed de kerosine lamp zijn intrede. Deze vorm van belichting was al een enorme vooruitgang op het gebruik van kaarslicht, maar liet toch nog steeds veel te wensen over. In die tijd werd er gebruik gemaakt van kleine schermen die met lange stokken werden verplaatst om het lichteffect te wijzigen tijden een voorstelling. In 1803 kreeg Frederick Albert Winsor het idee om gas te gebruiken als belichtingsbron. Deze vooruitgang bracht een hoop voordelen tegenover het gebruik van kaarsen. Zo kon de lichtsterke door middel van de juiste hoeveelheid gas vanop afstand worden geregeld, moesten de wieken niet constant bijgeknipt worden en liepen de toeschouwers en spelers geen gevaar om het slachtoffer te worden van lekkend kaarsvet. Een eerste vorm van spotverlichting kwam er met de uitvinding van kalklicht in 1816 door Henry Drummond. Het zou echter tot 1860 duren voordat deze belichtingsmethode ruim verspreid zou worden. Het principe van dit kalklicht was dat wanneer er ongebluste kalk werd ontbrand er een fel wit licht ontstond. Deze uitvinding is doorheen de jaren verder uitgewerkt tot de hedendaagse spotverlichting.​Doorheen de jaren zijn er verschillende theaterzalen afgebrand door het gebruik van deze belichtingsmogelijkheden. Een veiligere oplossing kwam er met de komst van de elektriciteit.
Lees ook! Theaterbelichting, een onmisbaar ingrediënt.
Elektrisch licht, het begin van een nieuw tijdperk.
In 1846 deed de elektriciteit voor het eerst zijn intrede in het theater, In de Parijse opera werd de door Sir Humphrey Davy uitgevonden booglamp gebruikt om de opkomende zon na te bootsen. Dit effect werd bereikt door de stralen van een elektrische boog te projecteren op de achterwand van een podium. Het zou dan tot 1878 duren dat Paul Jablochkoff volgens hetzelfde principe de elektrische kaars zou uitvinden om theaterzalen uit te lichten. Een jaar later in 1879 vond Edison zijn gloeilamp uit welke een revolutie in de theaterbelichting zou veroorzaken. Tijdens een expositie in Munchen werd een klein tijdelijk theater volledig uitgelicht met gloeilampen, dit had zo’n succes dat hetzelfde jaar nog het Bijou Theater in Boston en het Savoy Theater in Londen volledig met elektriciteit werd ingericht.
Â
De jaren die volgen zou de elektriciteit verder uitbreiden en zouden de mogelijkheden verder uitgroeien tot de moderne theaterbelichting die we de dag van vandaag gewoon zijn.